HP Headquarter » Forum

Forum

FAQ - Register - Login

Doorn en Dolk


Post new topic Reply to topic  [ 6 posts ] 
Author Message
 Post subject: Doorn en Dolk
PostPosted: 25 Oct 08 13:23 
Offline
1e jaars leerling
User avatar
 Profile

Joined: 25 Oct 08 13:20
Posts: 6
Hallo iedereen,

dit is de eerste fan fiction die ik hier post, maar niet de eerste die ik schrijf. Ik heb er nog andere, maar die post ik later wel eens. Dit is het verhaal van Marten Vilijn, maar met onverwachtige wendingen. Geniet ervan!

Image
Banner gemaakt door Lacrimosa

CONTENT

Proloog

Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4


Last edited by Genner on 25 Oct 08 13:34, edited 5 times in total.

Top
 

 Post subject: Re: Doorn en Dolk
PostPosted: 25 Oct 08 13:29 
Offline
1e jaars leerling
User avatar
 Profile

Joined: 25 Oct 08 13:20
Posts: 6
Proloog. De Londense straten waren donker en verlaten, de stad werd al wekenlang geteisterd door sneeuwstormen die elkaar leken af te wisselen. De etalages van de winkels waren behangen met kerstversiering, maar niemand lette erop. Mensen kwamen enkel buiten als het echt nodig was en dan haastten ze zich zo naar hun bestemming dat ze de tijd niet namen om om zich heen te kijken. Door die witte straten zwierf een donkere gedaante.
Wie haar van dichterbij bekeek, zag dat de gedaante een uitgemergelde vrouw was. Haar gerafelde mantel wapperde om haar lijf. Haar lange, zwarte haar waaide in klitten om haar hoofd. Met haar ene hand hield ze haar mantel om zich heen en met de andere hand ondersteunde ze haar hevig bollende buik.
Ze sloeg een zijstraat in en strompelde verder. Er was niemand om haar te helpen, maar dat lag niet alleen aan de weersomstandigheden. Zelfs met een warm zonnetje en een wolkeloze hemel zouden de mensen haar ontwijken; haar uiterlijk schrok iedereen af.
De vrouw viel uiteindelijk neer op de stoep van een imposant Victoriaans herenhuis. Met een bons viel ze neer tegen de eikenhouten deur van het weeshuis, haar eindbestemming. De klap weerklonk met een krachtige echo door het huis. Juffrouw Koort, een jongedame die nog maar pas in het weeshuis werkte, trippelde geschrokken door de enorme hal. Ze opende de deur op een kier; ze wilde de sneeuw buiten houden. Ze schrok toen ze het ineengezakte hoopje op de stoep merkte en opende de deur net ver genoeg om het hoopje binnen te kunnen halen. Pas toen ze het binnen gehaald had, merkte ze dat het om een vrouw ging. Snel sloot ze de deur.
Ze knielde bij de vrouw en sloeg de mantel terug. Ze schrok van het grauwe gezicht met de blauwe lippen; het leek wel alsof er een lijk aan haar voeten lag. De vrouw was uitzonderlijk lelijk en onverzorgd. Juffrouw Koort haalde haar neus op en besloot de anderen om raad te vragen. Ze voelde nog eens aan het voorhoofd van de vrouw, dat ijskoud was. Toen ging ze op haar hakjes naar het bureau van de directrice. Ze voelde zich een beetje onzeker; ze wist niet of ze er wel goed aan had gedaan de vrouw binnen te laten. Ze wist dat haar bazin niet hield van zwervers die om een overnachting kwamen bedelen. Maar deze vrouw was niet komen smeken: ze was aan de deur ineengestort.
“Binnen,” klonk de afgemeten stem van de directrice. Juffrouw Koort opende de eikenhouten deur en ging naar binnen. De directrice, een gezette vrouw van middelbare leeftijd met een hoornen bril op haar scherpe neus, gebaarde dat ze kon gaan zitten. De jongere vrouw ging niet op die uitnodiging in, dit was een dringend geval.
De directrice trommelde met haar vingers op het mahoniehouten bureau, haar wenkbrauwen opgetrokken. Ze was benieuwd wat haar nieuwste personeelslid haar te vertellen had.
“Mevrouw Crink, ik heb net een vrouw binnengelaten en -”
“Je weet dat ik niet van zwervers en bedelaars houdt,” onderbrak mevrouw Crink haar. Ze vouwde haar handen onder haar kin en liet haar ellebogen rusten op het blinkende bureau. “Maar gaat u verder.”
“Mevrouw, ik denk niet dat dit zomaar een zwerver is die om onderdak komt vragen.” Juffrouw Koort aarzelde even en zei toen: “Volgens mij moeten we haar helpen. Ik denk dat ze een uitzondering is.”
“Dat geloven we allemaal graag als we jong zijn. Als je ouder wordt -”
Dit keer was het juffrouw Koort die haar bazin ongeduldig en een tikje geïrriteerd onderbrak. “Ik weet hoe u erover denkt, mevrouw, en ik zou u heus niet storen als ik het niet zeker zou zijn.”
Uit die woorden sprak meer zekerheid dan ze eigenlijk voelde, maar ze wist dat ze het juiste deed. De directrice zuchtte en keek haar meewarig aan.
“Goed dan. Ga juffrouw Dimsdale maar halen, zij zal je wel helpen.”
“Bedankt, mevrouw.”
Juffrouw Koort knikte en verliet de kamer opgelucht. Ze ging de gang door, van de zwerfster die ineengezakt aan de ingang lag weglopend. Ze snelde de stenen trap op en klopte aan bij de eerste deur links. Er klonk gemompel, zacht gevloek en tenslotte onhandig gestommel. Een vrouw met blond haar in krulspelden en slaperige ogen stond in de deuropening.
“Ik heb je hulp nodig, Jane. Ik ben al bij mevrouw Crink geweest en zij heeft me jou aangewezen. Haast je!”
“Typisch,” murmelde Jane Dimsdale, maar ze sprak niet tegen. Ze trok haar pyjama niet uit en schoot enkel haar slippers aan.
De vrouw, die Merope Mergel bleek te heten, kreunde. Ze was eindelijk bevallen van haar kind. Zowel juffrouw Dimsdale als juffrouw Koort waren geschrokken toen ze ontdekten dat de vrouw hoogzwanger was. Ze had niet kort daarna haar eerste weeën gekregen en de bevalling was moeizaam verlopen.
“Ik – ik wil dat hij Marten heet,” hijgde Merope. “Naar zijn – zijn vader.”
Ze sloot haar ogen en slikte. Praten was duidelijk een hele opgave geworden voor haar. Ze zag er koortsig uit en beide jongedames maakten zich zorgen.
“En Asmodom – naar – naar zijn grootvader.” Ze snikte luidruchtig en juffrouw Koort keek angstig naar boven, ze wilde niet dat de kinderen wakker werden.
“Hij moet de – de naam van zijn – zijn vader dragen.” Merope zag er nu nog bleker uit en hapte naar adem.
“Rustig maar,” suste juffrouw Dimsdale haar, maar de vrouw zwoegde door.
“Vilijn. Marten – Asmodom – Vilijn.” De laatste drie woorden kwam er elk met een puf uit. De pijn werd onverdraaglijk en de vrouw stootte nog een laatste, dierlijk geluid uit. Even later ging ze weer buiten westen.
Een groot uur later sloot juffrouw Koort de oogleden van Merope Mergel met afgrijzen. Ze was nog nooit zo dicht geweest bij een lijk, en zeker niet bij het lijk van iemand die nog maar net gestorven was. De baby had niet gehuild en niet gekrijst. Juffrouw Dimsdale had hem naar het kleine verzorgkamertje gebracht en juffrouw Koort zat verslagen op de vloer. Ze kon nog steeds niet goed geloven wat haar overkomen was.
Ze keek op toen juffrouw Dimsdale weer naar binnen kwam met het kind in haar armen. Ze nam de baby over en fluisterde zachtjes zijn naam: “Marten Asmodom Vilijn.”

    11 jaar later



Marten Vilijn zat op zijn ijzeren ledikant in zijn kamertje in het weeshuis. Het was de laatste dag van de vakantie en voor hem de laatste dag van zijn leven als schijnbaar gewone jongen. Speciaal was hij altijd geweest, maar nu was het definitief; hij was meer dan de gemiddelde mens. De kamer was donker, afgezien van een plas maanlicht op het tafeltje voor het raam. Zijn kast was leeg en hij had alles opgeborgen in zijn tweedehands hutkoffer, die hij gehaald had op de Wegisweg. Hij had alle inkopen zelf gedaan, zonder hulp. Dat ging het vlotst.
Nu wachtte hij tot het ochtend werd. Hij kon de slaap niet vatten, de adrenaline gierde door zijn lijf. Hij wilde hier geen seconde langer blijven. Hij had van niemand afscheid genomen; hij had enkel een cadeautje achtergelaten voor Dennis in de vorm van een salamander in zijn schoenen. Dat snotjong verdiende niet beter – eeuwen irriteerde Marten zich al aan hem. De hemel klaarde tergend langzaam op buiten, alsof de tijd hem probeerde te ergeren en deze laatste uren in het weeshuis rekte.
Toen de wijzers op zijn polshorloge eindelijk zeven uur vormden, ging hij naar beneden. Hij had eigenlijk geen honger, maar at toch een ontbijt. Binnen drie uurtjes zou hij vertrekken, op weg naar de rest van zijn leven.


Last edited by Genner on 25 Oct 08 13:32, edited 1 time in total.

Top
 

 Post subject: Re: Doorn en Dolk
PostPosted: 25 Oct 08 13:31 
Offline
1e jaars leerling
User avatar
 Profile

Joined: 25 Oct 08 13:20
Posts: 6
Hoofdstuk 1. Vol verwachting stapte Marten Vilijn van de trein. Het was zijn eerste jaar op Zweinsteins Hogeschool voor Herkserij en Hocus-Pocus en hij was razend benieuwd.
Op het perron keek hij rond of hij nergens professor Perkamentus zag, de man die hem verteld had dat hij een tovenaar was en zo bevestigd had dat hij bijzonder was. Dat had hij altijd al geweten, maar toen hij het te horen had gekregen van de wijs uitziende tovenaar, was dat een aangename confirmatie.
Hij ergerde zich blauw aan de andere leerlingen die wild om hem heen stormden. Konden ze niet rustig zijn? Hij strekte zijn hals uit om te kijken waar de anderen heen gingen.
Hij zag dat de kleinsten een andere kant op liepen dan de studenten die er al wat ouder uit zagen.
“Eerstejaars, hierheen!” weerklonk een diepe vrouwenstem door het donker. Marten klemde zijn vuist om de lus aan zijn hutkoffer en sleepte die in de richting van de stem met zich mee.
Hij ging bij de andere kinderen staan en nam hen rustig in zich op. Hij wilde weten waarmee hij te maken zou krijgen op deze school.
Links van hem stond een meisje met twee strakke, vuurrode vlechten en een gezicht vol sproeten.
“Ja, mijn vader heeft een winkel in Oxford Street en mijn moeder helpt hem. Ze wisten niet wat er aan de hand was toen de brief kwam, het zijn geen tovenaars, weet je - ”
Marten luisterde al niet meer. Hoe kon een kind met Dreuzelouders in hemelsnaam leren toveren? Dat was toch absurd? Compleet onlogisch op z’n minst. Hij had tenminste tovenaarsbloed door z’n aderen stromen.
Zijn vader was een tovenaar geweest, daar was hij zeker van. Zijn moeder verachtte hij omwille van haar gebrek aan toverkracht. Want dat zij de Dreuzel was die zijn bloed besmeurde, daar was geen twijfel over. Anders zou ze haar eigen dood wel voorkomen hebben met toverkunst.
“Volg mij!” zei dezelfde, zware vrouwenstem als daarnet.
De meute zette zich in beweging als een kudde beesten en Marten liet zich meedrijven, voor deze ene keer. Hij zou nog gelegenheid genoeg krijgen om te bewijzen dat hij anders was. Dat hij beter was, superieur.
Ze kwamen bij een groot meer en de vrouw droeg hen op plaats te nemen in één van de kleine bootjes aan de oever. In het zwakke maanlicht kon hij haar gezicht onderscheiden. De heks was gezet, had een rond gezicht en een oud, verlapt gewaad. Toen ze zag dat hij haar aanstaarde, knikte ze hem vriendelijk toe. Marten vernauwde zijn ogen en de heks keek hem verbaasd aan. Hij zei niks, maar liep naar een willekeurig bootje. Hij was net ingestapt toen het meisje met de rode vlechtjes van daarnet aan de oever kwam staan, vlak bij hem.
“Hoi, ik ben Sylvia Kramer. Mag ik erbij komen zitten? De meeste andere bootjes zitten al vol, zie je.”
“Daar is nog plaats genoeg,” zei Marten met ijzige stem en hij wees op een bootje iets verderop. “Hier kan je er niet meer bij.”
Sylvia trok fronste haar wenkbrauwen. “Je zit alleen.”
“Niet lang meer. Mijn vrienden komen eraan,” loog Marten zonder moeite. “Opkrassen, en gauw.”
Het meisje fronste haar wenkbrauwen, maar liep toen toch verder. Marten grijnsde, die had hij al afgeschud. Zonder waarschuwing zette zijn bootje zich in beweging. Hij ging wat meer naar voren zitten, bij de lantaarn die veel licht gaf en een beetje warmte.
Om zich heen zag hij een gele gloed die verspreid werd door het licht van de lantaarns van de talloze andere bootjes. Het water onder hem was donker en zijdezacht. Zijn bootje zoefde erdoorheen en het water leek net een taart die gesneden werd. Voor zich zag hij een enorm kasteel oprijzen. De contouren stonden scherp afgetekend tegen het gouden maanlicht.
Op dat moment wist Marten dat dit zijn thuis zou zijn.
De eerstejaars stonden in een lange rij in het midden van een grote zaal. Het plafond toonde een donkere lucht en een heldere maan. Het viel Marten meteen op dat de lucht er buiten net zo uitzag, alsof deze zaal geen dak had.
In de zaal stonden vier lange tafels. Aan die tafels zaten de andere leerlingen. Sommigen fluisterden en wezen naar een aantal eerstejaars, anderen leken het zo snel mogelijk achter de rug te willen hebben.
De mollige heks die de eerstejaars op het perron ontvangen had, stond nu vooraan in de zaal. Ze had zich in de hal voorgesteld als professor Alavia. Ze stond nu naast een laag krukje en hield een hoed in haar hand. Marten veerde lichtjes op toen de hoed begon te zingen; dat had hij niet verwacht. Hij herstelde zich snel en controleerde haastig of iemand het gezien had, maar iedereen staarde gebiologeerd naar de oude hoed.

    Welkom op Zweinstein allemaal
    Mijn taak is om jullie te sorteren
    Ik doe dit nu voor de zoveelste maal
    En ik zal het nooit verleren

    Afdelingen vind ik niet zo'n goed idee
    Want in saamhorigheid ligt de ware macht
    Maar goed, het was de wens van weleer
    Van de stichters, met al hun toverkracht

    Daarom zal ik je eerst over de afdelingen leren
    Zodat je weet waar je terecht kan komen
    Let goed op, dames en heren
    Nu komt het, ik zal jullie klaarstomen

    Ben je als Goderick vol van lef
    Ben je dapper en heb je veel moed
    Dan is Griffoendor voor jou de juiste plek
    Daar word je vast heel enthousiast begroet

    In Huffelpuf tref je de goeden van hart
    Zij zijn eerlijk, geduldig en trouw
    Ben je ook vlijtig en werk je keihard
    Dan wordt het Huffelpuf voor jou!

    Ravenklauw is de afdeling voor de scherpen van geest
    Maar ook voor creatievelingen en de dromers
    Ben je intelligent en hou je van boeken het meest
    Dan voel je je hier het best als nieuwkomer

    Ben je ambitieus en heb je hoge doelen
    Dan is Zwadderich meer aangewezen
    Ben je sluw en onbevreesd, van zuivere bloede
    Dan moet je in Zwadderich wezen

    Laat je hart beslissen, waar hoor jij thuis?
    Zet me op je hoofd en ik zal je vertellen
    Waar je terechtkomt, ja, in welk huis
    De jaren op Zweinstein zullen je niet teleurstellen!



Een oorverdovend applaus brak los. Marten fronste zijn wenkbrauwen, maar klapte mee. Professor Alavia wachtte tot de echo van het applaus weggestorven was, zette een stokje aan haar keel en begon toen te spreken met een stem die duidelijk verstaanbaar was in de hele zaal, ook helemaal achteraan.
“Welkom, eerstejaars, in de Grote Zaal. Jullie worden nu gesorteerd. Dit is een belangrijke mijlpaal in je carrière op Zweinstein, want je zult de komende zeven jaar in deze afdeling zitten. Je brengt je vrije tijd vaak door in je leerlingenkamer, waarvan er voor elke afdeling één is. Elke afdeling heeft een tafel in de Grote Zaal waar jullie alle maaltijden nuttigen. Je volgt lessen met de mensen uit je afdeling en je kan ook punten verdienen voor je afdeling. Op het einde van elk schooljaar wordt de Huisbeker uitgereikt aan de afdeling met de meeste punten. Vanaf het tweede jaar maak je ook kans om in het Zwerkbalteam terecht te komen en zo je afdeling aan de Zwerkbalcup helpen!”
Enkele eerstejaars mompelden enthousiast, maar Marten zweeg. Uiterlijk was hij kalm, maar in werkelijkheid gierden de zenuwen door zijn lichaam.
De heks haalde een rol perkament tevoorschijn en begon namen af te roepen.
“Arduin, Mortifilius.”
Een kleine jongen met een bleek gezicht, blonde haren en scherpe gelaatstrekken liep arrogant naar voren. Hij nam plaats op het krukje en de heks zette de hoed op zijn hoofd. Een fractie van een seconde was het doodstil in de Grote Zaal.
“Zwadderich,” brulde de hoed en er klonk gejuich op aan de tafel het verst van hem af.
Er kwamen nog namen voorbij. Marten was niet geïnteresseerd – het enige wat hem kon schelen was zijn eigen afdeling. Als hij oordeelde naar het lied van de oude hoed, zou hij in Zwadderich komen, dat paste het beste bij hem.. Maar hij was nu eenmaal achteraan het alfabet, zelfs in de toverwereld. Die Ravenklauwers leken hem betweters en hoewel hij intelligent was, zou hij zich er niet thuisvoelen. Een dromer was hij zeker niet.
Griffoendor leek hem al helemaal niks, hij hield niet van dat overdreven, opgeblazen, dappere gedoe. Huffelpuf moest hij zeker niet, dat waren de sukkels van Zweinstein, zoveel was duidelijk. Al dat geleuter over trouw en eerlijk zijn… om te overleven moet je sluw zijn.
De eerstejaars die plaatsnamen op het krukje leken opgetogen en moesten zich zichtbaar inhouden om niet naar hun afdelingstafel te rennen. Na Arduin waren er nog een jongen en een meisje in Zwadderich ingedeeld.
Sylvia Kramer, het meisje dat hem aangesproken had bij de bootjes, werd ingedeeld in Huffelpuf. Hij had niks anders verwacht, ze had dan ook Dreuzelouders.
“Dolohov, Malus.”
Een erg lange jongen stapte hooghartig naar voren en zette de hoed eigenhandig op zijn hoofd, professor Alavia geen blik waardig keurend. Marten mocht hem meteen.
Hij voelde geen sympathie voor de jongen, maar hij respecteerde hem wel. Hij liet duidelijk merken dat er met hem niet gesold werd.
“Zwadderich!” riep de hoed al uit nog voordat hij helemaal over Dolochovs oren was gezakt.
Elisabeth Donkers werd ingedeeld in Ravenklauw, Dirk Doffel werd een Huffelpuf.
Marten wachtte tot hij aan de beurt was. Hij wisselde af en toe van steunbeen en begon zich stierlijk te vervelen.
Een zekere Rinus Potter kwam bij Griffoendor terecht en werd erg enthousiast onthaald. Even later was Marten net aan het overwegen om meteen plaats te gaan nemen aan de tafel van Zwadderich zonder de moeite te nemen de hoed op te zetten, toen hij zijn naam hoorde. Hij liep met zekere tred naar voren, zijn hoofd opgeheven en duwde een aantal mensen die hem in de weg stonden opzij. Dat leverde wat verontwaardigd gemompel op, maar hij liet het niet aan zijn hart komen.
Marten Vilijn liet zich door niks raken, daar kwam je nergens mee. Hij ging op het stoeltje zitten en professor Alavia zette de hoed op zijn hoofd. Hij had nog maar net de kans gehad om zijn blik hautain door de zaal te laten glijden toen hij hoorde hoe de hoed hem vertelde dat hij in Zwadderich zat. Alsof hij dat nog niet wist. Hij stond waardig recht van het krukje en liep naar de tafel van Zwadderich. De Zwadderaars klapten in hun handen, juichten en hij werd met schouderklopjes onthaald. Hij ging naast een jongen zitten met een erg donkere huid.
“Marco Zabini,” stelde de jongen zich voor. Hij stak geen hand uit, het was meer een aankondiging.
“Marten Vilijn,” antwoordde Marten, bedenkend dat de Hoed toch niet helemaal volgens alfabet sorteerde. Even later kwam een zekere van Detta bij hem zitten. Een paar leerlingen werden nog ingedeeld, maar er was geen enkele Zwadderaar meer bij.
Het eten verscheen op tafel en toen pas besefte Marten hoeveel honger hij eigenlijk had. Hij tastte toe en zag hoe de anderen rondom hem hetzelfde deden.


Top
 

 Post subject: Re: Doorn en Dolk
PostPosted: 25 Oct 08 13:32 
Offline
1e jaars leerling
User avatar
 Profile

Joined: 25 Oct 08 13:20
Posts: 6
Hoofdstuk 2. Een week was voorbijgegaan sinds Marten z’n eerste voet binnen dit kasteel had gezet. Hij probeerde zoveel mogelijk informatie over de toverwereld op te vangen zonder op te vallen. Niemand mocht weten dat deze geweldige wereld tot voor kort onbekend voor hem was geweest. Hij had andere Zwadderaars al horen praten over bloedstatus en hij had meteen begrepen dat dit erg belangrijk was. Hij hield het feit dat z’n vader een smerige Dreuzel was voor zich. Om vooral niet te laten merken hoe weinig hij wist over de toverwereld, hield hij zich nogal op de achtergrond.
Hij bracht heel wat tijd door in de bibliotheek, boeken lezend, de informatie in zich opzuigend als een spons water. Hij wilde geen enkel detail vergeten om vooral niet door de mand te vallen bij zijn bloedzuivere klasgenoten.
Een aantal lessen kreeg hij samen met Griffoendors. Zijn eerste indruk door het sorteerlied van de hoed was meteen juist gebleken; het was een bende arrogante zakken die zichzelf heel wat vonden. Marten was enorm opgelucht dat hij niet in die afdeling terecht was gekomen. Hij zat hierover te denken op z’n bed – dat heel wat luxueuzer was dan het ledikant in het weeshuis – en er kwam een gedachte in hem op. Zweinstein kon onmogelijk de enige toverschool op de hele wereld zijn – anders zouden er hier heel wat meer leerlingen zitten en zouden er niet enkel Britse en Ierse studenten zitten.
Hij nam zich voor dat te onderzoeken de eerstvolgende keer dat hij in de bibliotheek terechtkwam. Dit leidde zijn gedachten naar zijn klasgenoten, zijn mede-Zwadderaars met name. Die spotten weleens met het feit dat hij al zo vaak in de bibliotheek zat in de eerste week van het schooljaar, zeiden dat hij wel zo’n streberige Ravenklauwer leek. Marten gaf hen een dodelijke blik en deed alsof het hem niet raakte, maar het knaagde aan hem. Hij was een Zwadderaar en daar was hij trots op. Hij wilde dat z’n afdelingstrots ook duidelijk wordt.
“Hé, Vilijn,” zei een bekende stem. Marten keek op en zag de lange figuur van Malus Dolohov staan. “Wij gaan naar het meer, kijken of we wat beestjes kunnen doden en wat Huffelpuffers kunnen pesten onderweg. Ga je mee?”
“Nee,” antwoordde Marten. “Ik blijf hier. Maak maar een paar beesten dood van me.”
“Oké, wat jij wil.” Dolohov haalde z’n schouders op en wilde zich net omdraaien toen hij nog iets zei. “Waarom ga je eigenlijk nooit met ons mee? Jij hebt nooit lol, zit altijd maar te lezen. Wat is er met jou aan de hand?”
“Hoe zou jij nou weten of ik lol heb of niet? Het gaat jou ook helemaal niks aan wat ik doe in m’n vrije tijd.”
“Je bent een vreemde, Vilijn.” Dolohov schudde zijn hoofd om aan te geven dat hij er niks van begreep en verdween.
Een fijne glimlach speelde om Martens lippen. Die woorden klonken hem als muziek in de oren. Dat hij vreemd was, betekende dat hij speciaal was, uniek. Hij was anders dan alle Dreuzels, dat had hij altijd geweten. Hij wilde ook anders zijn dan alle tovenaars.
Hij wilde machtiger, slimmer, sterker zijn. Hij wilde met kop en schouders boven hen uit steken zodat niemand zou denken dat ze ook maar tot aan z’n hielen reikten.
Marten dacht na over Dolohovs woorden. Hij ging inderdaad nooit mee met de andere Zwadderaars, hij trok zich altijd terug zodra de lessen over waren. Hij was het liefst op z’n eentje, want alleen zichzelf kon hij vertrouwen. Tijd was schaars en hij wilde die liever besteden aan kennis vergaren en z’n doel bereiken dan aan iets onnozels als ‘lol hebben’.
Wat hij echter nog niet eerder beseft had, was dat hij anderen zou kunnen gebruiken, later. Natuurlijk kon hij alles wel alleen organiseren, alle plannen zelf bedenken, daar was geen twijfel over. Maar zelfs hij kon zichzelf niet in stukken verdelen en op verschillende plaatsen tegelijk zijn. Hij zou anderen nodig hebben om mensen te manipuleren als ze niet wilden luisteren, hij zou uiteindelijk ooit een leger moeten opzetten.
Wat hem nu te doen stond, was vrienden maken. Toch tenminste bepaalde mensen laten geloven dat hij hen als zijn vrienden zag. Hij grinnikte; het zou vast niet eens zou heel moeilijk worden. Vleierij bracht je heel ver, dat had hij al geleerd. Als hij nu gewoon deed alsof hij één van hen was, maar stilletjes het leiderschap nam… Hij moest gewoon doen alsof hij niet veel van die jongens verschilde, alsof hij een gewone jongen van 11 jaar was.
Eigenlijk walgde hij van het idee, maar er zat niets anders op. Als hij de toverwereld ooit wilde overheersen, had hij mensen nodig die aan zijn zijde zouden staan. Aan de duistere zijde. Na een week had hij het merendeel van de leraren al om z’n vinger gewonden. Alleen die idiote Perkamentus liet zich niet vangen door een uitgebreide kennis van de leerstof nog voor die gegeven werd en vleiende woorden. Later, als hij eindelijk de machtigste tovenaar ter wereld zou zijn, zou hij wel wraak nemen op die achterlijke Dreuzelliefhebber.
Hij kon Perkamentus niet begrijpen. Hij had het geluk dat hij een volbloed was en hoefde zich dus niet te schamen om een Dreuzelmoeder of Dreuzelvader, hij had geen geheim om angstvallig te verbergen. Hij had niks met Dreuzels te maken, waarom liet hij zich dan met hen in? Marten had gehoord dat Perkamentus’ vader een Dreuzelhater was geweest, waarom deed zijn zoon dan alsof ze de geweldigste wezens op aarde waren? Er was maar één conclusie: Albus Perkamentus was een smerige bloedverrader en ooit, op een dag, zou hij daarvoor boeten.
Eerst stonden hem echter dringender zaken te doen. Hij stond op, trok zijn mantel aan en liep naar buiten, Malus Dolohov en de anderen achterna. Hij rende door de gang van de kerkers, door de hal, de massieve eikenhouten voordeuren, het bordes op. Hij zag de silhouetten van zijn klasgenoten al aan het meer en liep erheen. Hijgend kwam hij aan.
“Ik doe toch mee,” legde hij uit aan de bende die hem vreemd stond aan te kijken.


Top
 

 Post subject: Re: Doorn en Dolk
PostPosted: 25 Oct 08 13:33 
Offline
1e jaars leerling
User avatar
 Profile

Joined: 25 Oct 08 13:20
Posts: 6
Hoofdstuk 3. Het viel veel beter mee dan Marten verwacht had. Ze zaten met z’n allen aan het meer en als ze een beestje tegenkwamen, doodden ze het. Een Huffelpuffer die langskwam werd steevast uitgejouwd, maar daar deed hij niet aan mee. Hij spaarde liever z’n stembanden voor belangrijker zaken.
Er waaide een zachte bries en de boomtoppen van het Verboden Bos wiegden zachtjes. Het water van het meer was helder. Het was fris en ze droegen dan ook allemaal een groen-zilveren sjaal met het embleem van Zwadderich.
“Ja! Ik heb er een!” riep Arduin uit. Hij hield triomfantelijk een lange worm in de lucht. Dolohov lachte schamper. “Is dat alles?” vroeg hij. “Wat kan je daar nu mee aanvangen?”
“Ik heb anders een idee,” zei Marten zacht. Z’n ogen glommen van de pret, hij zag het al helemaal voor zich. “Geef dat ding hier.”
“Zoek er zelf één,” antwoordde Arduin scherp. “Als je iets wilt, moet je er moeite voor doen.”
“Ik zei dat je het me moest geven,” zei Marten op een kalme toon. Toch klonk er een duidelijk dreigende ondertoon in door. “Anders doe ik met jou wat ik met het beest van plan ben. Ik denk niet dat je dat wilt, Arduin.”
“Man, doe normaal,” zei de blonde jongen geërgerd. “Wat scheelt er met jou?”
Marten hield het haast niet meer. Hij had al z’n kracht nodig, maar verloor z’n zelfbeheersing niet. “Ik wil dat je me die stomme worm nu geeft of ik zweer dat ik je persoonlijk afmaak!”
“Bij Merlijn, Marten!” Rombout legde een hand op Martens arm. “Blijf rustig. Arduin geef het je wel, hij wil je gewoon wat op stang jagen.”
Marten merkte hoe Rombout hem onderzoekend aankeek. Hij telde innerlijk tot tien en zette toen z’n beste glimlach op.
“Natuurlijk,” antwoordde hij. “Alleen hou ik niet zo van spelletjes.”
“Je krijgt het niet,” zei Arduin meteen. “Wie denk je wel dat je bent?”
Vliegensvlug stond Marten recht. Hij stapte naar Arduin toe en vatte hem bij z’n kraag. Hij bracht het gezicht van de jongen dichter bij het zijne. Hij grijnse voldaan toen hij het angstzweet op het voorhoofd van de idioot waarmee hij te maken had zag.
“Als ik je vraag om me iets te geven, dan doe je dat,” siste Marten. “Ik duld geen tegenspraak, heb je dat goed begrepen?”
“J-ja,” stotterde Arduin. “L-laat me los! Ik b-beloof je d-dat ik het je geef.”
Marten smeet de jongen van zich af, die met een harde plof op het gras neerkwam. Hij krabbelde overeind en reikte de worm aan.
Marten bekeek de worm even minachtend en zei daarna: “Ik wil hem al niet meer.”
De andere keken elkaar verbaasd aan, duidelijk niet goed wetend wat ze nu moesten zeggen of doen. Marten voelde zich enorm voldaan, zoals altijd als hij iemand angst had aangejaagd.
“Ik stel voor dat we terugkeren naar het kasteel,” zei hij, alsof er niets gebeurd was. “Het begint te schemeren en het avondmaal kan ieder moment beginnen.”
Dolohov knikte en kwam overeind, net als de anderen. Ze gingen met z’n allen op weg naar de grote, eikenhouten deuren. Marten merkte dat Arduin zo ver mogelijk van hem af bleef.

Die avond lag Marten rusteloos in z’n bed. Hij kon de slaap niet vatten. Hij had z’n handen gevouwd en rustte zijn hoofd erop. De gedachten raasden door z’n hoofd. Hij was wel tevreden over de dag, maar er scheelde iets, alleen wist hij niet wat. Hij had het spelletje van de meeste beestjes doden gewonnen en had de anderen ook duidelijk gemaakt dat er met hem niet te sollen viel. Arduin leek wel een geslagen hond als Marten dichterbij kwam en was bereid alles te doen. Als hij wilde, kon hij hem als slaaf gebruiken.
Het avondmaal was heerlijk geweest en ze hadden samen nog eens hartelijk gelachen om Robert Haenekraaijer, een tonronde Huffelpuffer die eruit zag alsof hij elk moment kon exploderen.
Er was niets speciaals gebeurd die dag en toch voelde Marten zich niet op z’n gemak. Wat was er toch aan de hand? Uiteindelijk hield hij het niet meer. Hij kwam overeind en sloop naar de leerlingenkamer. Hij wilde niemand wakker maken. Niet omdat hij zo bezorgd was om de slaap van de anderen, maar omdat hij geen vragen wilde beantwoorden.
De leerlingenkamer baadde zoals altijd in een groene gloed. Het was er verlaten en nogal kil. Marten sloop terug naar de slaapzaal en haalde z’n deken van z’n bed. Hij sloeg het om zich heen en keerde terug. Hij installeerde zich in een zwarte sofa, vlak voor het nog nasmeulende haardvuur. Hij keek hoe de vonken ronddansten en overliep in gedachten voor de zoveelste keer z’n dag. Er was iets niet juist, er was iets wat niet klopte…
Plotseling sprong hij recht. Hij wist het! Het was die Rombout. Er klopte iets niet aan die jongen… dat was het! Toen Marten zo kwaad was geworden op Arduin omdat die de worm niet gaf, had Rombout helemaal niet bang geleken, integendeel. Hij was rustig gebleven en had hem proberen te kalmeren, had hem zelfs durven aanraken toen hij kwaad was. Die jongen kende geen angst.
“Dwaas,” fluisterde Marten voor zich uit. “Je zult leren bang voor me te zijn.”
Rombout had hem niets misdaan, maar dat maakte Marten niet uit. Hij wilde dat ze allen bang voor hem waren, want zo was het veel makkelijker hen bevelen op te leggen. Als vriend kan je nog altijd iets weigeren en in vriendschap moet je teveel investeren. Als hij de anderen echter bang maakte, zouden ze zich op de duur niet meer afvragen waarom hij hen iets opdroeg. Dat was precies wat hij nodig had. Rombout moest meewerken, het was een pientere jongen. Met leeghoofden alleen zou Marten het niet redden. Hij had een paar goede breinen nodig ook. Arnold Rombout had al bewezen dat hij slim was… nu moest hij nog angst voor Marten Vilijn aanleren. Meteen begon de jonge Zwadderaar op een plan te broeden. Een paar uur later ging hij naar bed met een zelfvoldane grijns op z’n gezicht. Hij zou meteen beginnen de volgende ochtend.


Top
 

 Post subject: Re: Doorn en Dolk
PostPosted: 25 Oct 08 13:34 
Offline
1e jaars leerling
User avatar
 Profile

Joined: 25 Oct 08 13:20
Posts: 6
Hoofdstuk 4. De volgende ochtend ontwaakte Marten in een zeldzame, opgewekte bui. Z’n humeur had alles te maken met z’n vooruitzichten van die dag.
Het allerbelangrijkste was dat hij ontdekte wat Arnold Rombouts grootste angst was, zodat hij die tegen de jongen kon keren. Marten ging zich snel wassen en schoot in z’n kleren. Hij ging in de leerlingenkamer zitten. Op het puntje van z’n stoel wachtte hij tot de andere jongens klaar waren. Hij haatte hoe sloom ze soms waren, maar hij hield z’n mond. Het was moeilijk, maar hij moest volhouden. Voorlopig mocht hij nog niet te autoritair optreden. Ze konden zich weleens tegen hem keren.
Hij slaakte een geërgerde zucht toen ze een kwartier later nog niet verschenen waren. Hij besloot net te gaan kijken waar ze uithingen toen Dolohov in de leerlingenkamer verscheen.
“Hoi,” groette hij Marten. “De anderen zijn er bijna.”
“Dat werd wel tijd.”
“Omdat jij zo snel als de bliksem bent…”
“Jullie lijken wel meisjes! Ik snap echt niet wat er zolang duurt.”
Dolohov rolde met z’n ogen, maar zei niets. Marten negeerde het maar, hij had geen zin om een scène te maken. Die zin verdween al helemaal toen hij Sarah uit de slaapzaal van de meisjes zag komen. Hij werd al lijkbleek bij de eenvoudige gedachte dat ze hem een aandachttrekker zou vinden, of een verwarde gek. Hij was even perplex, zoals altijd toen hij haar onverwachts zag, maar herstelde snel. Hij gaf zichzelf een mentale uitbrander. Wat was er met hem aan de hand? Waarom leek hij zichzelf niet onder controle te hebben als zij er was? Dit was ronduit gevaarlijk! Hij moest ten allen tijde baas over zichzelf blijven.
Eindelijk kwamen Arduin, Rombout en de anderen ook. Marten was blij om de afleiding en stond snel op.
“Kom op, ik rammel.”

Toen ze in de Grote Zaal zaten, merkte Marten al snel dat Arduin z’n lesje nog niet vergeten was. Dat was maar best ook, daar hoefde hij zich voorlopig geen zorgen over te maken. Hij was expres naast Rombout gaan zitten (die tot Martens vreugde besloten had een plekje tegenover Sarahs vriendin Julie in te nemen. Toch vroeg hij zich af waar deze vreugde om Sarah vandaan kwam). Door zijn vijandigheid van de vorige dag was het vertrouwen van de jongen winnen geen sinecure, maar hij weigerde op te geven. De dag was ook nog maar begonnen. Marten bedacht net dat hij een drankje zou moeten zoeken dat iemand alles laat opbiechten wat hij maar weet, toen hij gestoord werd door een meisje uit Huffelpuf. Hij herkende haar meteen als Sylvia Kramer, het meisje dat hem gevraagd had een bootje te delen de eerste dag. Het meisje dat in Huffelpuf terecht was gekomen. Marten voelde geen medelijden, maar minachting om dat laatste feit.
“Wat doe jij hier, Kramer? Dit is de tafel van Zwadderich. Je hoort hier niet.”
Het meisje bloosde. “Je kent m’n naam nog.”
“Ik onthou altijd gezichten.” Hij sprak de waarheid. “Rot je nog op?”
“Sorry,” mompelde het meisje dat zo mogelijk nog roder was geworden. “Professor Perkamentus vroeg me om je dit briefje te geven.”
Het meisje stak met trillende hand een papiertje uit naar Marten. Die nam het stukje perkament voorzichtig aan, er nauwkeurig voor zorgend dat zijn vingers die van Sylvia niet raakten. Ze keek hem verwachtingsvol aan en kreeg er een dodelijke blik voor terug.
“Hop! Wegwezen,” zei hij geïrriteerd. “Je hebt de lucht al genoeg besmet hier.”
Tot zijn tevredenheid hoorde hij de anderen grinniken – ook Rombout én Sarah. Het meisje haalde haar schouders op en liep terug naar haar vriendinnen. Marten stopte het stuk perkament in z’n gewaad. Als hij het nu zou lezen, zouden de anderen willen weten waarover het ging. Dat wilde hij helemaal niet vertellen, maar dat zou misschien wantrouwen opwekken. In het geval van Rombout was dat het laatste dat hij nodig had. Hij negeerde de hele zaak en maakte een opmerking over geruchten die de ronde deden: Perkamentus zou bij het Ministerie willen pleiten voor strengere wetten op Dreuzelmisbruik. Ze lachten er allemaal eens hartelijk om. Die man was echt achterlijk. Ze hoopten dat hij het in z’n carriière nooit tot Minister van Toverkunst zou schoppen, zoals sommige kwatongen beweerden.

Marten zat normaal alleen in Geschiedenis van de Toverkunst, maar dit keer zorgde hij ervoor dat hij naast Rombout ging zitten. Dat lukte nog net door Arduin een flinke schop tegen z’n scheen te geven. Met een glimlach zette Marten zich neer en haalde een vel perkament uit, z’n veer al in de aanslag. Voor de vorm, welteverstaan. Deze les zou hij niet opletten – hij wist dat Arduin deze bedoening razend interessant vond en zou later diens notities wel eisen. Die Zwadderaar had hij al helemaal onder de duim. ‘Zwakkeling,’ dacht hij bij zichzelf toen hij naar het blonde jongetje kreeg. ‘Je bent niks waard. Hoe ben jij ooit in de nobele afdeling van Zwadderich gekomen?’
Rombout haalde hem ruw uit z’n gedachten. “Wat stond er op dat briefje van Perkamentus?”
“Dat weet ik niet,” antwoordde Marten waarheidsgetrouw. “Ik heb het nog niet gelezen.”
Plotseling kreeg hij een inval. Dé manier om het vertrouwen te winnen van Arnold Rombout was hem iets te vertellen dat niemand anders wist. In ruil zou hij vast wel een geheim van zichzelf prijsgeven – Marten vond dit nogal vreemd, maar in het weeshuis had hij weleens van anderen gehoord dat ze dit deden. Hijzelf deed daar niet in mee. Zijn zaken waren zijn zaken en wat de rest deed kon hem geen barst schelen. Ze reikten aan z’n hielen niet en het zou hem verbaasd hebben mochten ze iets interessants te melden hebben. Maar nu was het belangrijk dat hij die houding aanpaste. Hij voelde zich beter dan alles en iedereen – dat was hij ook – maar dat mocht hij niet meer zo laten blijken. Want als hij een geniaal meesterplan uitwerkte, later, dan zou hij mensen nodig hebben om het vuile werk te doen.
“Ik heb het nog bij me,” zei Marten op zachte toon. “Ik wil het je wel tonen, als je maar geen woord rept tegen de anderen. Dit blijft tussen ons twee. Deal?”
“Deal,” knikte Rombout. Hij schreef een paar woorden neer terwijl Marten het papiertje uithaalde. Hij streek de vouwen glad en las het snel zelf:

    Marten,

    ik moet je spreken, vanavond nog. Om 20.00 op mijn kantoor. Het is van het allergrootste belang dat niemand weet waar je heen gaat. Wees op tijd, Marten Vilijn.

    A. Perkamentus




Marten fronste zijn wenkbrauwen en schoof het papiertje naar Rombout toe. Die las het snel een opgewonden uitdrukking verscheen op z’n gezicht.
“Spannend,” fluisterde hij. “Waarom moet je gaan, denk je? Heb je iets uitgespookt?”
“Niet dat ik weet, nee,” antwoordde Marten nonchalant. “Dat zal ik vanavond zien. Je weet het, je zwijgt als een graf hierover.”
“Natuurlijk.”
“Om zeker te zijn dat je zwijgt, stel ik je een vraag. Goed?”
“Oké.”
“Wat is je grootste angst?”
Rombout keek Marten vreemd aan – wat was had hij daar nu aan? Na even na te denken, antwoordde hij: “Ratten. Ratten die me helemaal opvreten.”
“Als ik ontdek dat je aan iemand verteld hebt over dit hele gedoe met Perkamentus en als ik ontdek dat je aan iemand verteld hebt over de details die ik je daarna geef, zal die angst waarheid worden. Heb je dat goed begrepen?”
Rombout knikte. “Ja.”
Zweetdruppeltjes vormden zich op het voorhoofd van Arnold Rombout bij de gedachte alleen al. Marten glimlachte fijntjes. Stap één was al geslaagd. Hij was in z’n nopjes en knipoogde naar Sarah, die net opkeek van haar vel perkament.


Top
 

Display posts from previous:  Sort by  
Post new topic Reply to topic  [ 6 posts ] 


Who is online

Users browsing this forum: Google [Bot] and 1 guest


You cannot post new topics in this forum
You cannot reply to topics in this forum
You cannot edit your posts in this forum
You cannot delete your posts in this forum
You cannot post attachments in this forum

Search for:
Jump to:  
The team - Delete all board cookies - All times are UTC + 1 hour

Powered by phpBB © 2000, 2002, 2005, 2007 phpBB Group cron